Tegenwoordig vinden we in vrijwel alle steden en dorpen bloemenwinkels. Zelfs in een klein Gronings dorp als Opende is een bloemist te vinden. Toch is het nog niet zo lang geleden dat de eerste bloemenwinkels ontstonden en de bloemensector tot ontwikkeling kwam. Ben Kooij schetst in Herenhuis #87 de opkomst hiervan.
Hoe het in de negentiende eeuw toeging wanneer men in het naseizoen een bos bloemen -ook wel een ruiker genoemd- wilde bemachtigen, beschrijft Hildebrand (Nicolaas Beets) mooi in zijn Camera Obscura (1839). Daarin vertelt hij hoe meneer Kegge met zijn koets op een achternamiddag in de late herfst langs de bloemist gaat om een ruiker te halen voor zijn dochter Henriëtte en hoe hij die uiteindelijk in een grote spanen doos meekrijgt van de bijna 68-jarige Barend, de oude meesterknecht.
’Barend!’ zei de heer Kegge, ’ik moet een mooie ruiker bloemen hebben.’ ’Dat zal slecht gaan, meneer Kegge’, antwoordde Barend. ’Voor geld en goede woorden, Barend!’ hernam Kegge;’ ’t kan me niet schelen wat het kost; je weet wel dat ik op geen kleintje zie. ’Allemaal goed,’ zei Barend; ’maar je kent de natuur niet dwingen. Dat’s een anjer, versta je!’ ’t Is nou de allerschraalste tijd. Weet je wel dat we al mooi naar Korsemis opschieten? Kom zo vroeg in ’t voorjaar als je wil, meneer Kegge, en ik zel je een handvol gebroeid goed geven, dat je hart er van verdraagt; maar nou is alles gedaan. Der mag nog een enkele kresantemum wezen, – maar ’t is over meheer Kegge, je kent, zeg ik nog reis, de natuur van een ding niet dwingen………Wij gingen eerst de tuin door, waar nog een enkele maand roos bloeide, die er heel goed uitzag, ofschoon, Barend beweerde, dat zij het door de nattigheid toch in het hart weg moest hebben, en zagen vervolgens de kassen, waar hij hier en daar een pelargonium, chrysanthemum, en primula sisensis afsneed, zodat wij op ’t laatst nog een vrij aanzienlijke ruiker bijeen hadden, terwijl Barend bij iedere bloem zijn kennis en praatziekte had aan de dag gelegd. Toen hij de laatste deur achter zich sloot……..,’
Barend stelde met wat er nog voor handen was in de tuin en in de kassen een ruiker samen die totaal afwijkt van wat wij tegenwoordig zoal gewend zijn, maar was toen ter tijd heel gewoon. Van de bloemen kon het bedrijf waar Barend op zijn dertiende begon en al 55 jaar werkte niet renderen, maar juist wel van de bollen. Barend zegt hierover: ’Maar waar drommel moet je ’t anders van hebben?’ ’Wel van de bollen………… de blommen betekenen niets. Dat is armoed…’.